Heer God, ik heb gefaald.
Uw opdracht heb ‘k verdaan.
Uw stem wou 'k niet verstaan,
en dit nu was mijn straf.

Eens was 'k Uw dienaar Heer,
ik ging waar U mij zond.
Uw vree, die 'k daarin vond,
is weg. Ik mis U zeer!

U zond mij naar een stad,
die U nog redden wou.
Maar God ik was ontrouw.
Nu wordt mijn trots mijn graf.

'O God, hoor naar mijn stem',
bad ik uit het hart der zee.
'Vergeet toch, wat ik dee.
Uw toorn: neem van mij af!'

Gestrengeld tussen 't wier,
de adem afgekneld.
Mijn God 'k ben uitgeteld.
Wie kent, wie ziet mij hier?

De grendelen der aard
wist ik ver   ver achter mij:
‘O God, o keer het tij
en schenk mij het leven weer!’

Toen trok U me uit de zee
omhoog, uit diepste groef.
U sprak: 'Het is genoeg!
Ga nu naar Nineve.'

U, Vader God, mijn Heer
U hebt op mij gewacht.
In de allerzwartste nacht
hebt U mijn lot gekeerd.

U, enig ware God
uniek in liefde-kracht.
U hebt mij niet veracht :
mij zondaar nam U aan!

Die God verandert niet:
Hoe ver bij Hem vandaan,
Hij roept ook jou bij je naam,
Hij neemt de zondaar aan!

Jona 2