Dagen en nachten ging ik door
het ondoordringbare zwart
van mijn rouwend hart…
 
geen streepje licht
geen vonkje hoop
geen greintje verlangen
 
Het dal van de dood
 
Waar alleen angsten en tranen
mijn metgezel waren
op die nachtelijke woestijntocht
waar schimmen dwaalden
die me deden huiveren
en ineenkrimpen van schrik
en mij isoleerden van mensen
die met hun troostwoorden
nog meer tranen in mij losmaakten
‘het is goed te wenen’, zeiden ze
 
Die nachten dekten mijn tranen toe
onder een ijskoud deken
waaronder ik ook
mijn gedachten wilde stilleggen
angstwekkende beelden uitwissen
verlangens intomen
maar die onverbiddelijke knaging hield niet op
Waarom ik? Waarom moest ik
zo’n kruis dragen, God?
 
Na een eindeloze tocht, kwam er een lichtstraal
ik ging naar buiten en voelde
mij één met de natuur.
Ik liet de wind
mijn huid en haren strelen
en ook de littekens op mijn hart en ziel
werden geheeld.
Had ik ’t maar vroeger geweten
dat God geen traantje vergeet!