U roep ik God, hoor naar mijn klagen,
'k ben vol van angst, van duizend vragen.
Dood lijk ik wel, gedaald in t graf.
Was U het die de goddelozen voorspoed gaf?

Ik voelde mij onpeilbaar diep gezonken,
Aan kettingen geklonken, in de zee verdronken.
Was U de troost in zorgen en in rouw,
waar was Uw goedheid toch, Uw trouw?

Tot U, Heer blijf ik roepen, luid en hard
tot U mijn hart, niet meer in angst verward,
uit dood en graf doet opstaan, mij laat leven.

Hier sta ik, zie mijn sidderen, mijn beven
dat wordt gelachen om mijn hoop op U, mijn Heer.
Leer mijn Uw naam te loven, zonder tranen weer.
Frans den Harder