Here God, ik bad tot U:
"Wil mij leiden op al mijn wegen,
geef mijn werken toch Uw zegen."

Maar anders bid ik nu:
"Wil mij leiden op al Úw wegen,
verleen Uw arbeid vrucht en zegen."

Als ik denk dat ik wel weet waartoe
wat ik doe zoal zou moeten leiden: 
Uw weg kan heel anders zijn
dan wat ik hoop, verwacht,
zelfs liefst wil vermijden.

 Alles behoort Ú toe, Allerhoogste:
het leefklimaat, zonlicht, neerslag,
het land, wel of niet vruchtbaar;
 zaaigoed, kiemen, groei, snoei,
zeker toch elke volle aar;
vooral de adem van de arbeider,
diens lichaam, inzet, tijd en energie.

Laat mij maar instrument zijn in Uw Hand
tot zaaien, ploegen of zelfs oogsten.
Maak dat ik in wat ik werken mag
steeds U als de Voorziener zie.

Op Uw uitnodigend vragen:
geef mij een bereidwillig hart,
opdat ik gehoorzaam, zonder klagen,
niet telkens zo zie op moeite, noch op smart;
niet ontmoedigd raak als mij doel en zin onduidelijk is
en me niet meer richt op tegenslag als ik de resultaten mis.

Zo snel zie ik des satans macht
in wat ik duid als falen, vergissen,
mislukken, fout gaan en tegenslag.
Waarom zie ik toch zo gauw de nacht,
richt ik me wanhopend niet op de dag?

Als ik gehoorzaam als Abraham,
Mozes, naar voorbeeld van Uw Zoon 
levend naar wat als belofte kwam,
net als zij rotsvast gelovend
in het toegezegde loon,
dan weet ik dat geen enkele keer
dat ik U gehoorzaamde, mijn Heer,
door U onopgemerkt zal blijven.

Nu wordt U door mij
enkel nog gevraagd
dat U me staaft, 
versterkt, stijft  
in de zekerheid
dat elk goed werk,
door U in mij begonnen,
door U zal worden voltooid 
en te mogen blijven geloven
dat U alles ten goede keert
voor wie U liefheeft en U eert.

2004 (Rom. 8:28; Phil. 1:3-7; Hebr. 4:15;11;12:2) {jcomments on}