Ik ben niets meer en
ik heb niets meer
dan u, oh Heer.

Houd mij vast
als ik U loslaat,
temeer wanneer
ik in het duister tast.

Wis mijn tranen,
neem mijn verdriet,
U weet dat ik blijf hopen,
zonder U geen weg belopen.

Neem me teder op Uw schoot,
verdrijf angst, levensgroot,
voor mijn zonde en dood.

Uw ogen zijn vol mededogen,
betraand om mijn verdriet
dat U in hart en ogen ziet.

Aan Uw voeten zittend
luister ik naar wat U vertelt.
Mens noch dier, huis noch geld,
geen zon of maan die mij verlicht,
niets kan me gelukkiger maken
dan Uw liefdevol gezicht.

Elke maand en week,
iedere dag en elke nacht,
wens ik, vraag, bid, smeek
om blijdschap, vrede en rust,
hoopvol vertrouwend verwacht
door U, troostend, in slaap gesust.

U fluistert liefdevol, zacht,
terwijl ik me aan U overgeef,
U toch maar dankend dat ik leef:
“Stil maar, wacht, je bent Mijn kind.”

Genade, voor vandaag genoeg,
Ik weet weer dat U mij bemint.

Ps.36:8,10; 37:5; 91:4; Ps.131:2 
2 Korinthiërs 12:9

November 2010{jcomments on}