Ik hoorde het, als Hij in de Hof wandelde
een uitnodiging om naar Hem toe te gaan;
‘t vervulde mijn hart, hoe Hij met mij handelde
dat ik zo in Zijn schepping naast Hem mocht staan.

Ik heb alles vergooid, wat heb ik gedaan !
Ik koos er voor, Hem en Zijn Woord te verlaten,
ik ben met Zijn tegenstander mee gegaan
die Hem en ons de dood wenst en fel blijft haten.

Gij hebt het gezien, en het zo niet gelaten:
Gij hebt betaald wat wij moesten betalen,
Gij Zelf ging voor ons door Jerusalem’s straten
Gij ging naar Golgotha, door doodse dalen.

Gij zoekt op, dat wat verloren was en is ,
Gij laat U vinden door wie naar U niet vragen,
Gij gaat geheel voor onze behoudenis:
Gij, Die eeuwig zijt, voor ons, al onze dagen.

Komt, laten wij onze legerplaats verlaten,
laat ons gaan naar Hem Die eeuwig was en is,
Die voor ons uittoog door Jerusalem’ straten,
Hij Zelf geeft ons eeuwige behoudenis.

Hij zal aan ons de gouden scepter reiken
Hij, Die de Koning der Koningen was en is;
oneindige barmhartigheid zal blijken:
Hij geeft aan ons de eeuwige behoudenis.

Ik zal de Koning in Zijn schoonheid aanschouwen
in Salem, daar zal Hij heerlijk voor ons zijn;
Hij zal ons Zijn heilsplan doen zien en ontvouwen
in het Paradijs, Zijn koninklijk domein.

Dat horen wij, als Hij in de Hof wandelt,
welk een uitnodiging om naar Hem toe te gaan!
Hij vervult ons hart, hoe Hij met ons handelt:
dat wij in Eden’s Hof daar naast Hem mogen staan.

bij: Genesis 2 en 3; Hebreeën 9 : 11 - 15, en
13 : 12 – 14; Jesaja 65 : 1; Prediker 3 : 14 en 15;
Esther 4 : 16, en 5 : 2; Jesaja 33 : 17 en 20 - 24.