Op een begraafplaats staat een kruis.
Moeder .... waar ben je gebleven?
Ze is nu in het Vaderhuis.
Haar stem schijnt voort te leven.
Want, van die steen daar opgericht
straalt het antwoord in het zonnelicht.
 
Er komt een tuinman langs het pad,
die schoffelt langs de graven
en ik bezin mij op een schat
in gindse veilige haven.
Haar liefde gaf me ooit wat ze had.
Ze zong, ze zwoegde en .... ze bad.
 
'Ik weet dat mijn Verlosser leeft!'
zo staat daar neergeschreven
het woord, waarvoor de satan beeft:
het getuigenis van haar leven.
Zij was steeds bij ons, om ons heen,
wij kinderen waren nooit alleen.
 
En in haar armen neergevlijd
heeft ze mij voorgelezen:
verhalen uit de bijbeltijd.
Ik hoefde niets te vrezen.
Maar toen ik huilde om Jezus’ dood
heeft ze mijn tranen afgedroogd.
 
Zij heeft ons kinderen getoond:
de weg, de waarheid, het leven.
De Heer heeft moeders trouw beloond.
Ons werd een schat gegeven.
In haar getuigenis klinkt nog na
dat Jezus leeft, ‑ hallelujah!