Overweldigd door gedachten 
zijn eigen heil centraal
lag hij zijn lot te wachten
daar in die ziekenzaal
 
‘t gekreun van hoopjes leven
omarmd door de dood
deed hem voortdurend beven
in spanning angst en nood
 
het was buiten aardedonker 
en somber in zijn hart
geen sterren, geen geflonker
zijn perspectief was zwart
 
toch was er iets dat licht bracht
het was grauw, noch grijs, noch vaal
kwam het van de witte linnenpracht
daar in die ziekenzaal?
 
Toen dacht hij aan de woorden
van het laatste Bijbelboek
dat spreekt van zaal’ge oorden
voorbij het levensdoek
 
het spreekt van de verlosten
bekleed met zuiver wit
zij hongeren noch dorsten
zij zijn in Gods bezit
 
Daar is geen pijn, geen droefheid
maar eeuwige zielenvreugd
en al het lijden vroeger tijd,
geen mens meer die het zich heugt
 
Na deze overdenking
keerde in hem weer de rust
al was zijn leven in ‘t geding
hij was zich zijn lot bewust