renden wij als op compas,
met een menigte aan mensen,
alsof er maar één richting was.

niemand was verrast of moe,
en allen hadden grote haast,
gedwongen naar het einde toe.

het einde trok magnetisch aan,
op naar dat Goddelijke licht,
alleen dié weg moesten we gaan.

een engel hield mij plots tot staan,
in 't midden van de donk're gang,
en gebood mij terug te gaan.

ik vroeg mijn vader ga je mee,
het is daar o zo prachtig mooi,
mijn vader zei verassend : nee.
Anton van der Haar