Naar hogere waarheden smachtende,
verachtende de aloude woorden
van leven in steen
waarbij door doden de wacht
wordt betrokken,
ijlde ik vanuit de lage, lege tijd
door hogere sferen van ontglorende
eenzaamheid der kosmos,
terwijl ik in het purperblauwe mos
van nacht
de eerstgeboren vruchten van
een hoge, volle tijd reikhalzend
begroette met verwondering,
gingen nieuwe azuren luchten
voor mij open
die mij opnamen in hun wereld
der onsterfelijkheid,
mij, sterveling tussen tijd
en eeuwigheid.

Metamorfe werelden van
ongekende mystiek
kristalliseerden zich in
ingewijde openbaring,
verblindend licht straalde
onverminderd voort uit de
levensverre regenboog
der belofte,
hoger en hóger opstijgend
verviel het verschil tussen
tijd en ruimte in een
overzinnelijk bewustzijn
van waarheid uit droom,
voortschietend op het
magnetisme van het universum
naderde ik het licht dat mij
geheel doorstraalde met de
dodelijke waarheid van het
volledige kennen,
toen sloeg een slang van vuur
neer en in vreselijke donderslagen
weerklonk die wonderlijke stem:
' Ik ben de waarheid en de weg
tot hoger leven '.

Als door 't geweld van het zevende
zegel verjaagd
vervloog die allerlaatste grens
als scheidsmuur tussen
wat is voorbijgegaan en
hetgeen komt,
verdoofd nog van een heilige
herinnering aanschouwde ik
in een verre toekomst der kennis
zoveel onuitsprekelijke dingen,
die gedachten en woorden overstijgen
in eenvoud van onvervulde profetie
uit kinderharten,
bedwelmd door de bittere geur
van het laatste wierook
voelde ik het gezag van deze
unieke metamorfose:
hier, vóórbij de grens van
tijd en eeuwigheid
vielen einde én begin
van het Paradijs samen.

Immens verlicht stond daar
toen weer de Cherubijn
hofmeester van het ontijdig
gestorven eerste uur:
majestueus, ontzagwekkend, bliksemend,
met zijn vlammende zwaard
nodigde hij mij uit tot
het betreden van de
Hof van Eden,
doodsangst overviel mij
dwingend nóg verder te gaan
als ooit de eerste sterveling
geweest was,
toen zijn liefderijk zwaard mij
aanraakte en dodelijk genas
hoorde ik in herscheppend
spreken die wondere woorden
in de suizende koele
morgenwind van Eden:
' kom, nader tot Mij, gij vermoeide
pelgrim van weleer
Ik ben de Alpha en Omega van
dit herwonnen Paradijs'.

Toen ontwaakte ik en zie,
in het aureool der dageraad
ontsluierde zich het teken
van een nachtgezicht.