Terwijl ik sliep waakte mijn hart.
Het hoorde een stem mijn naam fluisteren
Doe Mij toch open, Mijn zuster, Mijn duif.
Ik heb al zo lang aan je deur staan luisteren.
 
Mijn volmaakte, Mijn vriendin, doe open voor Mij.
Want Mijn hoofd is vol van dauw van de morgen.
Mijn haarlokken druppelen nog na van de nacht.
Mijn onderkleed houdt Mijn liefde niet verborgen.
 
Toen ik opstond om mijn Liefste open te doen.
Werd mijn innerlijk onrustig van zorgen.
Ik opende de deur maar mijn Liefste was weg.
Ik was buiten zinnen, waar was Hij verborgen?
 
Ik riep Hem maar Hij gaf geen antwoord aan mij.
En in de stad deden de wachters hun ronde.
Zij trokken hardhandig mijn sluier van mijn gezicht.
Waardoor ze mij pijnlijk en grievend verwonden.
 
Ik werd ziek van liefde voor Mijn Liefste, mijn Heer.
Want Zijn hoofd is van goud, Hij heeft ogen als duiven.
Ik zie Hem zitten badend in melk bij de bron.
Zijn wangen deed Hij met specerijen bestuiven.
 
Zijn ogen kijken naar mij met een liefde zo groot.
Zijn handen strelen mij, ze zijn als gouden ringen.
Zijn benen staan op voetstukken van zuiver goud.
Zijn hele gedaante wil mij met zoetheid omringen.
 
Ik zie dat mijn Liefste in Zijn tuin is afgedaald.
Om tussen de bedden specerijen te weiden.
Daar zie ik Hem en zegt Hij: Mijn liefde geldt jou.
Kom in Mijn liefdestuin om ons in de liefde te verblijden.
 
Naar Hooglied 5 en 6a
U bent niet geauthoriseerd om reacties te posten.

Reacties mogelijk gemaakt door CComment