Een karretje op de zandweg reed,
de weg was lang, de weg was heet.
Het karretje zakte plots in een spleet
en het was niet meer vooruit te krijgen.

Enkele trekkers haakten af: 
het karretje trékken lukte niet,
het karretje dúwen gaf verdriet,
het wachten was nu nog op regen.

Tegen het vallen van de nacht
kwám die regen, lang verwacht,
werd nog resterende voorttrekkers,
naar ze oprecht dachten, tot een zegen.

Regen vulde de droge spleet tot sloot
en met gezwoeg door kleine ploeg
werd het karretje vlot getrokken.

Het karretje ging op natte zandweg
piepend, hortend en steunend voort;
barre tocht van het kleine groepje werd
in velden en wegen van veraf al gehoord.

Regen werd ineens tot sneeuw.
Nat en koud, maar onverschrokken,
sjokten een nog kleiner geworden ploeg
met het karretje voort; met gezwoeg
in het holst van donkere nacht,
op haast onzichtbaar pad:
ijzig glad en glibbernat.
leek dat een eeuw.

Sneeuw werd tot hagelstriemen,
het ijzig pad werd weer nat,
de kar rolde, tolde, en zat
wederom muurvast, met
de ene zijde in modder,
hellend door de andere kant:
een spekgladde hoge wallekant.

Tóen heeft die kleine ploeg,
na alle vergeefs gezwoeg,
het karretje laten staan
is, vermoeid, verder gegaan,
om op andere wijze de handen
maar elders aan de ploeg te slaan.

29 juli 2007, over keuzes maken als (je met) de gemeente niet (meer) vooruit komt.

 

U bent niet geauthoriseerd om reacties te posten.

Reacties mogelijk gemaakt door CComment