We zingen van de duis'tre wolken
waarin het licht is opgegaan
en dat er voor de vele volken
een blijde weg is om te gaan,

Maar 't licht wordt lanzaam aan vervangen
door veel geschitter en gekleurde gloed.
Is dit een groot en aards verlangen
zodat het kleine kind er niet toe doet?

Een kerstboom met steeds groter licht,
en het diner, het kan niet bij ons op.
'Vergeet de armen met hun hongerig gezicht.'
Is dit de wereld op z'n kop?

Is het te veel om ook eens stil te denken
aan de stal, zo kil en kaal en klein.
Een kind dat hier zichzelf zou schenken
en zelfs eens offerlam voor ons wou zijn?