Liefkozend drukt ze haar Kind tegen zich aan,
't is bewaarheid geworden wat de engel zei !
Een heilig geschenk heeft God haar gedaan,
van geluk laat ze zich gaan in blij geschrei.

Ze denkt terug aan hun uitputtende tocht,
toen ze in de stad geen plaats vinden konden.
Zij.., die reeds tegen de barensweeën vocht,
Jozef.., die bijtijds deze stal had gevonden.

Jozef zo lief, die haar op handen draagt,
had zich 't vuur uit de sloffen gelopen voor haar.
Hij behoort tot het soort dat nooit versaagt,
vertrouwend op God dat Hij wel wist wààr.

Als in Bethlehem zij hadden geweten,
dat op deze plek een Koning was gebaard,
zouden velen het zich hebben verweten,
nergens plaats voor Hem te hebben bewaard.

"Alles is vol !" galmt het nog na in haar hoofd,
wat als Hij zich aangediend had onderweg,
doch diep in haar hart had ze innig geloofd,
dat iets speciaals voor Hem was weggelegd.

Liefdevol legt ze 't Kind in een kribbe neer.
"God, ik wil U danken voor dit onderkomen,
als dit de Hem aangewezen plaats is, Heer,
dan is ook onze vrede daarmede volkomen."