Wie waren dat toch wel,
de wijzen die eens kwamen,
geschenken wonderschoon
mee naar de Heiland namen?
Ze zijn niet meer gezien,
hun glanslicht is verdwenen
en na veel eeuwen heeft
de ster nooit meer geschenen.

Of toch, zie ik hen daar
het Koningskind aanbidden,
een sluier van ontzag
en eerbied in hun midden?
Ze dragen al het leed
op ’n koninklijke wijze,
hun vast en groot geloof
laat weer de ster verrijzen.

Het zijn degenen die
de strijd in stilte strijden
en met een tranenvloed
hun God en Heer belijden.
Ik zie een moeder die
haar kindje plots moest missen
en toch nog schreeuwt:”Mijn God,
U kunt zich niet vergissen!”

Zo gaat die wijze schaar
de schaam’le stal betreden,
dragen zij hun geloof
als sieraad met zich mede.
Het is geen aards bezit,
dat zij het Kindje geven.
Veel groter is hun schat:
Een diep gelouterd leven!