Het is gebeurd op een winterdag
des nachts om twalef uren.
De kleine kudde met herders lag
te sluimeren bij de vuren.
Toen klonk uit de hemel een heldere wijs:
Kyrië Eleys

Maar ik en gij waren niet daarbij,
Ons trokken te vele zaken
Naar aardse gewichtigdoenerij,
Naar wereldse vermaken
Of  naar onze zorgen voor drank en spijs.
Kyrië Eleys

De herders hadden hun handen vol
Eenvoudige geschenken.
Zij gaven het kerstkindje schapenwol
En baden het: wil aan ons denken
Wanneer gij zult zijn in uw paradijs.
Kyrië Eleys

Doch ik en gij komen achteraan
Met duizenden meegelopen.
Wij zullen wel lang in de rij moeten staan,
Maar de staldeur is nog open.
Wij worden misschien nog wel eenmaal wijs.
Kyrië Eleys

Anton van Duinkerken
Uit de bundel: Waaiend Pluis (1943/1945)