Mijn liefste kind, nu ik zo dicht
U bij mij zie en in mijn armen
Uw koude lijfje mag verwarmen,
Mij spiegelend in uw ogenlicht,
Nu weet ik dat er geen geluk
Ooit mijn geluk zal overtreffen.
Moest ik de volheid gans beseffen
Van deze vreugd, mijn ziel brak stuk.

Ik voel een brand, die niet te blussen
Mijn hart en ingewand verschroeit.
Nu zóveel vreugd mij zó doorgloeit,
Vind ik geen woorden, enkel kussen.
Hier zijn mijn lippen, hier mijn borsten,
Hier zijn mijn tranen, hier mijn melk
Neem wat ik heb en laat naar elk
Ander geluk vergeefs mij dorsten!

Kind van de allerhoogste God,
Mijn eigen Kind, mijn Zaligmaker,
Mijn Zuigeling en mijn Bewaker,
Mijn teerste zorg, mijn zaligst lot,
Mogen mijn tranen alles zeggen,
Waarvoor mijn mond geen woorden vindt,
Ik ben uw moeder, Gij mijn kind,
God, die ik in zijn wieg mag leggen!

Anton van Duinkerken
Uit de bundel Hart van Brabant (1930/1937)