Het is maar een gewone baby,
dat kleine mensje in die stal.
Hij werd in armoede geboren,
omdat God het zo beval.
 
Hij is maar zo’n gewone baby,
dat kind de Zoon van God.
In zijn armoede schonk Hij rijkdom,
aan hen die leeft naar Gods gebod.
 
Hij is maar zo’n gewone baby,
niets werelds is Hem vreemd.
Hij kent de haat in mensenharten,
Dat heeft Hem van de mens vervreemd.
 
Hij is maar zo’n gewone baby,
op zoek naar liefde voor elkaar.
De mensen willen Hem niet kennen.
En maken een afwijzend gebaar.
 
Hij is niet welkom die gewone baby,
Men wil een Koning van vlees en bloed.
Geen onbeduidende gewone baby.
Maar iemand die leven wil in overvloed.
 
Maar God zond die gewone baby,
om de wereld te redden van alle schuld.
Dat kon alleen door zijn Zoon te zenden
Daardoor alleen werd zijn belofte vervuld.
 
Dat kleine mensje, die gewone baby,
werd groot door zijn sterven aan het kruis.
De stal waarin Hij werd geboren
Werd voor Gods kinderen een eeuwig Huis.