Hoe teer ben ik geweven,
toch uitgerust met kracht
om tot Gods eer te leven
voor 't werk dat mij nu wacht.

Hoe kwetsbaar toch de draden
waarin ik in het leven hang.
Het trillen van het kwade
en duizend keren bang.

Toch schijnt Gods zon met duizend stralen
op al de parels van verdriet.
'k Wil het in verwondering vertalen
voor ieder die de schoonheid ziet.

Hoe teer is toch het leven
maar vol van kracht en licht.
Gods stralen om mij heen geweven
en telkens door Hem opgericht.