Ik ben thans grijs en oud,
Maar der dagen nog niet zat.
Ik heb het leven liefgehad,
In vreugde en in droeve tijden,
En soms in bitter lijden,
Maar 't aan Gòd steeds toevertrouwd.

Verdriet om wat ik had verloren,
Blijft een mens op aarde niet bespaard.
Maar de Heer heeft zich geopenbaard.
In tijd van zorgen en van pijn,
Wilde Hij steeds mijn toevlucht zijn,
In 't lot, dat mij toen was beschoren.

Zijn liefde, verdrijvend alle kwaad,
Genade en barmhartigheid
Heeft Hij Zijn kindren toebereid,
Aan 't kruis, daar op het helse Golgotha,
Waar ik steeds met lege handen sta.
Opziend naar Zijn smartelijk gelaat

Verbleken hier mijn eigen zorgen,
Bij het zien van zoveel leed.
Wetend dat Hij dàt voor zondaars deed,
En stierf zelfs, voor hun eeuwig voortbestaan.
Zo mogen wij nu achter Jezus aan,
Eens reizend naar de nieuwe morgen.