De geselslagen
vielen neer,
op de rug
van mijn Heer.

De wonden werden
in de rug geslagen,
en Hij moest een
koningsmantel dragen.

Omdat Hij een
koning wilde wezen,
werd Hem een
doornenkroon gegeven.

Hij werd uitgelachen
en bespot,
zo gingen ze om met
de Zoon van God.