Van ver zag Judas hoe Pilatus recht verkrachtte
en hoe het joelend volk Barabbas lopen liet.
Toen brak hij uit in bitter, hulpeloos verdriet.
Hij rende waar hem zijn vermoeide voeten brachten -

de tempel. Nam de beurs: Ik moet uw bloedgeld niet!
Voort ging hij door de stad, waar kinderen om hem lachten.
Hij viel, stond op, kwam bij een plaats waar velen wachtten:
bij Golgotha, alwaar het kwaad reeds was geschied:

Hij leefde nog. Eén kledingstuk was Hem gelaten.
Judas ging heen en dacht: Op overmoed volgt straf.
Hij huilde en riep: Waarom, Heer, hebt U mij verlaten?

Toen trok hij radeloos zijn leren gordel af,
verhing zich...
                          Duisternis verstijfde Sions straten.
De voorhang scheurde. Doden kwamen uit hun graf.