Petrus stond bij het vuur te kijken,
antwoordde de vrouw die naar hem vroeg:
Ik ken Hem niet, hoe kunt u dat denken.
Ik ben niet één van Hem, dat zegt genoeg.
 
Langzaam begeeft hij zich tussen de mensen
die zich verwarmen aan het vuur.
Eén vroeg: ben jij ook niet één van deze?
ik zag jou bij Hem in dat laatste uur.
 
Was jij ook bij Hem in die tuin van smarten.
Petrus schrok, toen hem dat werd gevraagd.
Hij zag droefheid op het gezicht van zijn Heiland
Nu werd hij met schuld belaagd.
 
Opeens begon een haan te kraaien.
Het teken dat zijn Meester had voorspeld.
Tot drie maal toe zul jij mij verloochenen.
Dat had zijn Heiland hem van te voren verteld.
 
Hij ging naar buiten toen droefheid hem overmande.
Hij was te diep geschokt door wat hij had gedaan.
Hoe kon hij zijn Meester nu nog weer ontmoeten?
Was hij niet verder dan ooit bij Hem vandaan?
 
De Heer was ook voor zijn zonden gestorven,
en sterker nog: voor hem ook weer opgestaan?
Hij wou zijn schuld voor zijn Heer belijden.
Zijn hart was vol verdriet om wat hij had gedaan.
 
De dag kwam dat hij voor de Heiland moest verschijnen.
Petrus, zo vroeg de Meester, heb jij Mij waarlijk lief?
Tot driemaal toe moest hij dat voor zijn Heer bekennen.
Hoed dan mijn schapen, want ik heb jou ook lief.
 
Ik heb jou ook lief, zegt Christus tegen zijn kinderen.
Ik ging ook voor jullie door de diepten van de dood.
Jullie mogen als verloste mensen leven.
Ik bevrijdde jullie uit die bange zondenood.