Eindeloos lang duurden de dagen,
ze waren vol geweest van bruut geweld.
De vijand was hardvochtig neer geveld,
Hij moest pijn en smartelijk leed verdragen.
 
Het geschreeuw dat kwam uit ruwe monden
was verstomd, het was nu stil in de stad.
Ieder die bij het ruw houten kruis gestaan had
was weggegaan, treurend’ om de open wonden.
 
Het lichaam dat aan dat kruis had gehangen
was van die zogenoemde vijand, Gods Zoon.
Eens zal Hij zitten op de Hoogste Troon.
Alleen om des mensen wel belangen.
 
En in de stilte van de donkere aarde,
hield Hij er het gevecht tegen de dood.
Niemand was er die Hem er hulp bij bood.
Hij zelf was het die dat geheim bewaarde.
 
Het graf was door een steen afgesloten,
de stille duisternis was nog om Hem heen.
In de verte was een helder licht dat scheen,
Zijn Vader had de Hemelpoort al ontsloten.
 
Wie zich voor het kruis van Jezus wil buigen
mag binnen gaan, Hij heeft verlossing gebracht.
En die het alleen van Hem verwacht
mag van dit grootste wonder gaan getuigen.
 
Nu is de stilte van de dag gebroken,
En eens zullen alle graven open gaan.
Jezus Christus heeft de dood teniet gedaan.
Met Zijn bloed heeft Hij alle kwaad gewroken.
 
Na de stilte is het jubel gezang begonnen,
Een schare verlosten zingt bij bazuingeschal!
En Hemelse Engelenkoren zingen overal
Jezus Christus heeft de dood overwonnen.