Dromend, vol angstzweet, zie ik de doodsstrijd
aan de vervloekte paal van 's mensen Dienaar.
De sterke Heiland is geheel kwetsbaar
voor kleinzielige wrok, die Hem honend bijt.

De man, tot het zwaarste slavenlot bereid,
voelt zich één grote gloeiende brandblaar:
folter- en spijkerpijnen zwellen almaar,
terwijl stekende zon door de wonden schrijdt.

Dat beeld toont me zijn ander aangezicht:
om het kruis schijnen zachte purperstralen:
overal glanst tevreden avondlicht.

Hier mogen mijn gedachten ronddwalen
tussen Schepping en Gods gericht.
Genade zal rijke zege behalen.