Na de grote feestdag van de joden
geurt de tempel naar verbrand vlees en bloed.
Dienaren eren de vloer, bannen korrels roet,
verstrooide kruimels uit gewijde broden.

Gouden munten, bij offers geboden,
schenken dit huis bloeikracht, nieuwe bestaansmoed.
Ook priesters hebben op hun wijze geboet,
voelen zich weer rein: goddelijke boden.

Deze geleerden zitten in een kring,
spreken druk, zien dan in 't eigen kleine weten.
Lichte angst. Heeft het ruime brein gevaren?

Een scherpe jongen weeg elke bewering
der schriftkenners, vraagt vrij, wekt verbaasde kreten.
Dat kind brengt Gods geest, trots zijn twaalf jaren!