Lang geleden stond hij híer.
Een boom, sierlijk, trots en fier,
Bloeiende tot eer van God.
Niet wetend van zijn tragisch lot.
 
Nu staat hij dáár, compleet voor paal.
Ontdaan van sier nu, arm en kaal.
Torsende Gods een' ge zoon,
Bespot, getooid met doornenkroon.
 
Hij dacht zijn tweede leven
Aan de bouw te kunnen geven,
Als een bint, pilaar of poort.
Maar niet als kruishout voor een moord.
 
Men kon toen nog niet voorzeggen,
Dat hij het fundament zou leggen,
Met een kruis als sprekend beeldmerk,
Voor de bouw van Christus' kerk.