De zon verschool zich in het duister,
de aarde sidderde van ongeloof.
De mens verloor zijn kroon, zijn luister,
en God de Heer was horend doof.

Van 't kruis klonk toen een klacht:
'Mijn God, waarom verlaat Gij mij?
Waarom is dit voor mij de zwaarste nacht?
Waarom bent U niet aan mijn zij?'

'Ik ben een worm, nog minder dan een mens.
Waarom laat U mij zo intens alleen?
Ik sterf in nood, is dat Uw wens?
Al wie ik liefhad gaan nu van mij heen.'

De stilte sprak in diepe duisternis.
En in de tempel splitste het gordijn.
Het toonde scheurend Gods geheimenis,
en Jezus was alleen met al Zijn pijn.

Toe stortte Jezus zich in Vaders armen,
beval in veiligheid aan hem Zijn Geest.
Nochtans, het woord van stil erbarmen.
God was er niet, maar toch niet weggeweest.

Het was volbracht, de aarde had gesproken.
In de belofte kreeg die dag een nieuwe stem.
Jezus daalde in het graf, nog ongebroken,
en wachtte op Zijn glorie in Jeruzalem.

O Heer, al vraag ik nu soms naar 'Waarom?''
is 't antwoordt door Uw strijd gegeven.
U wacht mij op in 't eeuwig heiligdom.
U gaf op al mijn vragen toen Uw leven.

Psalm 22. Math. 27 : 45 - 52