op elke zondagmorgen
klinkt er het kerkkloklied:
komt met uw dank en zorgen
naar Mij Die alles ziet,
geef Mij uw dank en zorgen,
Ik troost u in verdriet:
Ik leid u naar Mijn morgen
bij Mij Die alles ziet

Mijn morgen, die zal komen,
dan wordt het eeuwigheid,
en raakt de tijd haar zomen
en haar beperking kwijt;
het is om van te dromen
waar Ik u henen leid,
waar u met Mij zult komen
in alle eeuwigheid

de nacht is dan verdwenen
die is voorgoed voorbij,
De Stad is nu verschenen
daar zult u zijn bij Mij;
hoor hoe daar klokken klinken:
zij noden u en Mij,
de gouden poorten blinken
de toegang, die is vrij

Ik heb de weg getreden
die ging naar Golgotha,
Ik heb voor u geleden,
en zie nu Moria:
daar is De Stad der Steden
in al haar gloria,
klaar voor een eeuwig heden:
het gouden Moria

in die Stad is geen verdriet
die zorgen zijn voorbij,
en ook tranen zijn er niet:
die zijn er niet meer bij;
in De Stad is er slechts feest,
met zang en klokkenlied,
naar men in de Schrift reeds leest:
vreugde, en geen verdriet

altijd zult u zijn bij Mij
in Mijn Stad der Steden,
daar bent u van schulden vrij
in een eeuwig heden;
Ik betaalde die voor u
in de Stad der Steden
die u, door Mijn offer, nu
blij moogt binnen treden