Een Lofpsalm op de Almacht van Israëls God!
 
De rechtvaardigen nu, jubelen en juichen, tot God de Heer,
het betaamd oprechten, Uw grote naam te loven, geeft Hem eer.
Looft Hem met de tien snaren harpen en de citer tot Zijn lof,
Zing Hem een nieuw lied, sereen gezongen met muziek in de Hof,
Des Heren woord is zó getrouw en altijd waarachtig,
Zijn werk is wetrouw en Zijn gerechtigheid is prachtig.
 
De aarde is vol van Zijn welwillende genadigheid,
Hemelen door het woord gemaakt werken in gehoorzaamheid.
Alles wat daar leeft dat heeft Zijn ademtocht gekregen,
kolibrie tot valk vliegt rond, niet één is er verlegen.
Hij verzamelt de wateren der zeeën als een dam,
Hij slaat watervloeden in schatkamers op, voor Zijn plan.
 
De ganse aarde zal Hem eren en in ontzag God prijzen,
Hij spreekt met kracht, het al ontstaat, dat Hem nu eer gaat bewijzen.
Al wat de volken beraden, verbreekt Hij met krachten,
Hij verijdelt alle dingen die natiën dachten.
Maar wat Hij ook maar denkt en beraadt, het houdt eeuwig stand,
van geslacht tot geslacht, is Zijn gedachtegang constant.
 
Welzalig het volk, wiens God de grootste is en Heer,
Hij koos hen uit, gaf land aan Zijn volk, tot erf en eer.
Hij kijkt vanaf Zijn troon naar de aarde, zwaar gebonden,
Hij slaat zijn schepselen gade, weet hen te doorgronden.
Geen koningen worden behouden door hun legermachten,
geen helden worden gered door hun geweldige krachten.
 
Het paard dat faalt, het helpt hen niet ontkomen door haar kracht,
maar Gods ogen geven ‘hen’ macht, die Hem eren met pracht.
Zij hopen op Zijn welwillende genadigheid, die redt;
en die hen ook in het leven houdt bij hongersnood en smet.
Onze zielen verwachten de Heer, Hij is tot hulp en ons Schild,
Ja in Hem verheugd zich het hart, Zijn Heilige naam is gewild.
 
Wij vertrouwen op Uw goedwillende genadigheid,
die komt over ons, dat weten wij voor de eeuwigheid.