De dag ontwaakt, het zonlicht warmt voor ons de aarde,
wij lopen langs de weg en gaan naar Jezus’ graf.
Hij stierf aan ’t harde kruis, die ons voor God bewaarde,
die toekomst voor ons werd, ons Zijn genade gaf.

Wie opent ons het graf, wij willen Hem nog eren,
in stilte bij Hem zijn met een gebroken hart,
met onze hartstocht, liefde, willen w’ ons verweren
tegen de pijn, ’t gemis, tegen de grote smart.

Verbaasd zien wij in ’t rond, de steen is weggenomen.
Wij zien de man in ‘t wit, de naaktheid is omhuld.
Hij opent ons het hart, brengt glans aan onze dromen:
Gods goedheid heeft de trouw van zijn genâ vervuld.

Wij vluchten van het graf, wij zijn verward, verwonderd,
wij zwijgen van ’t geluk waarop de engel wees.
Eerst bij zijn vrienden, in de stilte afgezonderd,
verheugen w’ ons in Hem die uit de dood herrees.

bij Marcus 14: 51-52  en Marcus 16: 1-8

Melodie: gezang 324 Liedboek voor de kerken ( 1973)