Daar staat nu een huis zo leeg en koud.
Eens straalde het warmte uit van mensen.
Ze leefden er hun leven met alle ups en downs
Ze hielden er rekening met elkaars wensen.
 
Het licht van de liefde is er gedoofd.
Gapende duisternis gluurt nu door de ramen.
De stoelen zijn leeg de tafel ongedekt.
Alleen bij de buitendeur staan nog hun namen.
 
De namen met wie je voor altijd verweven bent.
Je kunt ze niet uit je gedachten verbannen.
Ze zijn je zo lief en zo dierbaar, zo eindeloos teer.
Van kinderen, van vrouwen en van mannen.
 
Je zwaaide ze uit en wenste ze een goede reis.
Om na hun terugkomst weer met ze te praten.
Maar alles ging anders dan je had gedacht.
Nu staat er een huis leeg en verlaten.
 
In dat lege onbewoonde en kille huis.
Liggen warme herinneringen te wachten.
Je wilt ze omarmen, meenemen op je levensreis.
Je koestert ze stilletjes in je gedachten.
 
Daarmee ontsluit je de deur van het huis
In je gedachten komen je geliefden weer binnen.
Zachtjes dringen hun stemmen in je door.
Zo kun je ze nog steeds in hun huis beminnen.
 
De sleutel van hun liefde houd je in je hand.
Je wilt dat het huis weer vol wordt van vreugde.
Al komen je geliefden niet meer terug.
Ze willen niet dat je om hun dood blijft treuren.
 
Want eens zal het huis weer worden bewoond.
Met liefde, met blijdschap en met Gods zegen.
De warme herinneringen krijgen een plaats.
Hij zegt: Ik zal hier wonen, hier kom je Mij tegen.
 
Zo wordt dat lege, dat koude onbewoonde huis.
Een ontmoetingsplek voor alle mensen
die betrokken zijn bij een afschuwelijke ramp.
Zo wil ik alle betrokkenen Gods troost toewensen.