Voetje voor voetje kom je aan
een vriendelijke blik in je ogen.
Je kijkt me weifelend aan
de rug een beetje gebogen.

Je groet me vriendelijk met twijfel.
Ik zie je haast hardop denken
“Waar ken ik je ook weer van”.
Ik ga zitten op je wenken.

Het blijkt dat veel is weggevaagd.
Je bent onzeker, je handen trillen.
Oude foto’s van Heinz hangen er
alsof je het verleden terug zou willen.

Er zijn foto’s van vele geliefden.
Sommigen zijn al heen gegaan.
Tot stof zijn ze verdwenen.
Ze zijn ons allen voorgegaan.

Een gesprek is niet meer mogelijk.
Je vormt met woorden enige zinnen.
Geen schaterlach of druk praten.
Alsof je een beetje dood bent van binnen.

Het is net mijn moeder op het laatst
ook zij had niet veel meer te zeggen.
Bij haar kwam dit door lichamelijk verval.
Het voelt eenzaam, niet uit te leggen.

Wij beiden leven op herinneringen
alleen vanuit een andere invalshoek.
Wat ons nog steeds samen bindt
komt vanuit het Heilige Boek.

Met een gebed ben ik weggegaan
na nog een stevige omarming.
Ik kijk om en zie je staan
voor het raam bij de verwarming.

Ondanks de droefheid die ik voel
weet ik dat dit maar tijdelijk is.
God zorgt voor ons en op Zijn tijd
geeft Hij ons de beloofde erfenis.