De ezel mocht een koning dragen,
een eendags koning zonder kroon,
die door het teken van de dagen
begroet werd als met ''Davids zoon.'

Hosanna riepen de mensen blijde,
de ezel ging maar stil haar gang.
Hij voelde hoe de koning schreide,
veroordeeld werd tot levenslang.

De ezel droeg hem volgzaam voort,
over de mantels en de palmen.
De konings stem werd niet gehoord,
verdrongen door de vele psalmen.

Hij droeg de zware lichte last,
de schare joelde om hem heen.
Zijn tred was langzaam, vast,
hij droeg de koning heel alleen.

De ezel mocht de koning dragen
tot in de gouden vrede stad.
Hoe kon een ezel dan nog klagen?
'Een ezel die een lam gedragen had.'