O Heer, ook Gij was bang voor 't lijden
dat ingraaft in een kwetsbaar hart.
Want ieder mens heeft van die tijden
dat alles vol is van heel diepe smart.

Ook Gij bad: 'Wil dit kwaad toch keren
want deze beker doet zo'n pijn.
Hij zal mij in de diepste ziel bezeren,
mij minder dan een mens doen zijn.

Ik lijk een worm, die kruipt in de aarde.
Ik vraag U Vader, zie mij aan.
Ik geef me in Uw hand, och dat Gij spaarde
en deze beker van mij heen laat gaan.'

Heer, gij weet ook hoe de tranen bloeden
als het verdriet zo zwart, zo bitter is,
en niets of niemand  het ons kan vergoeden
wat pijn doet in een diepe duisternis.

O Heer, Gij riep: 'Waar zijt Gij Vader,
Ik draag de straf, maar ben alleen.
In heel de wereld komt Uw liefde nader,
maar van mij gaat uw liefde heen.'

Toch is Uw eenzaamheid mijn woning,
die mij als troost en veiligheid omgeeft.
Gij overwon de pijn als grote Koning
die naast ons gaat en eeuwig leeft.

Ja, al mijn angsten hebt Gij al geleden,
mijn eenzaamheid is U nu reeds bekend.
Pijn en vernedering, Gij hebt gestreden,
lijdt met me mee, omdat u bij mij bent.