Heer, ik ben soms
een humeurige vrouw,
soms ben ik wat kregel, 
misschien wat al te gauw.

En diep in mij
knaagt een brandende smart
een kribbig gevoel
daar ver in mijn hart.

Het is nog een deel
van mijn oude natuur
dát maakt mij zo snibbig, 
maakt mij zo zuur.

Maar U hebt gezegd: 
"Leg je leven maar af,
ga in de dood
en ga in het graf.

Want eerst als de korrel
sterft in de grond,
herwint het zijn leven,
wordt het gezond".

Maar daar ligt 't probleem Heer,
een onkruidje schoot op,
het groeide en groeide
en bereikte de top.

Ik dacht nog, wat groeit daar
zo rein en zo mooi,
maar ik zag niet de doorn
onder z'n prachtige tooi!

En opeens Heer,
't gebeurde zomaar
prikte ik ermee,
het was toch zo raar!

Niet dat ik het wilde,
maar 't had opeens macht
en die kleine doorn
bezat plots veel kracht.

Het prikte niet eens,
nee keer op keer
en ik had over die doorn
geen zeggenschap meer!

Er kwamen nog meer
van die lelijke dingen
en vurig wenste ik
dat ze weer gingen.

Ik verzon een plan
en dacht: ik dek ze toe
zand erover
een geestelijk kiekeboe!

En steeds als ik dacht,
nu is 't wel verstikt
kwam 't weer boven
en had iemand geprikt.

Gemene doornen,
gevlochten tot een krans
hadden op mijn Heilands hoofd
geen enkele kans.

Ze stierven bedekt door
het bloed van mijn Heer
en de doornen op mijn pad
die komen niet meer.

Want het zand heb ik vervangen
door een kruikje met bloed,
ik bedek daarmee het onkruid
in een vurige gloed.

En zie, uit de as verrees
een ruw houten kruis
en ik weet me herboren,
ik ben bij Vader Thuis.

Gedicht geschreven in 1994