Hoe was in eerder tijden mijn verjaren?
Mijn eerste herinnering bleef ik altijd bewaren.
Drie jaar werd ik, vier, hooguit mijn vijfde lente.
Na het te uitgebreid ontbijt kwamen de presenten.
Dát, wist ik inmiddels toch al heel lang, hoorde erbij.
Mijn moeder gaf, te vele, kleurige doosjes, pakjes, zakjes.
Voorzichtige vingertjes maakten ze stuk voor stuk open:
nieuwe jurkjes, rokjes, een jasje voor school en kerk.
Moe zei haar zus: “Ze lijkt wel helemaal niet blij.”
Het was naar bewijs van kamerhoek en naaimachien,
zonder naald en draad had ik haar amper gezien.
Het was, wist ik, allemaal haar eigen werk.
Inwendig moet ik zijn blijven hopen.
Blij maakte buiten het vogelfluiten.
Blij maakte buiten het vogelfluiten.
Nóg meer pakjes: muts, sjaal en wanten,
gebreid en gehaakt door inwonende peettante.
Zij, 10 jaar ouder, veel méér jaren dan dat wijzer
met een groot moederhart zei: “Nee, hierbij
zit toch ook niets voor een klein kind?”
Moe pakte een grote tas en vertrok gezwind.
Tante ging weer naar de keuken, háár domein.
Zoals altijd lief en braaf, ging ik zoetjes spelen,
weer eens ziek mocht dat in de voorjaarstuin niet,
maar in mijn woordenboek stond nooit me vervelen
en ook zonder broertjes of zusjes met iets bezig zijn
vond ik heel oké; dat deed me destijds nooit verdriet.
Poppen: haren kammen, kleertjes uit en aan?
Nee, halve huizen bouwen met houten blokken,
twee dozen niet genoeg voor een vierkant met dak.
Met lucifersdoosjes maakte ik treintjes, met gemak,
want voor jongensspeelgoed gingen ze niet dokken.
Na lange tijd, mij best, keert moe weer,
rechtstreeks naar de keuken gaand, en ik hoor
haar opgetogen fluisterende jubel nóg in mijn oor:
“Rika, kijk, ik heb een beer, ik heb een béér!”
Ze kwam ermee in de deuropening staan.
Het was een grote lobbes, zijn logge kop veel te zwaar
in verhouding tot zijn lijf, dat zag ik meteen: ook zonder haar.
Naakt lijf, geen handen, geen voeten, onbeweeglijke ledematen.
Dat hij niets op kon pakken, nooit zou lopen, had ik gelijk in de gaten.
Hoera, hij was geen poppenbeest, geen troeteldier: hij leek precies op mij!
Hij kon níks, leek wel lui; ik sloot hem,
fluisterend Wammes noemend, in mijn armen.
fluisterend Wammes noemend, in mijn armen.
Vele jaren zou déze pop, of beer, mijn hart verwarmen;
met Wammes deelde ik mijn leven, was ik heel lang het meest blij.
met Wammes deelde ik mijn leven, was ik heel lang het meest blij.
2022, herinnering aan viering van een van mijn eerste geboortedagen op 20 maart
{jcomments off}
{jcomments off}
U bent niet geauthoriseerd om reacties te posten.