Ik bad tot God maar Hij sloot Zijn oren
En kende noch oorlog noch verdriet
Zo hoog verheven zag Hij ellende niet
Mijn klacht kon Hij daar ook niet horen.

Voor alle nood sloot Hij de ogen
De mensen bestonden niet voor Hem
Slechts vloek en straf kwam van Zijn stem
Hij kende voor hen geen mededogen.

Vanmorgen antwoordde Hij op mijn gebed
In vogelzang, in wind en ochtendgloren;
“Ik leef en heb de mens op aard gezet

Altijd zal Ik naar zijn klachten horen.
Genade die ik hem schenk zij hem genoeg
Omdat ik hen vanaf hun kindsbeen droeg’