Het is regenachtig buiten
en de lucht is grijs en grauw.
Druppels spatten  op de ruiten
en ik denk alleen aan jou.
Ik ben niet vooruit te branden,
zit verdrietig op de bank.
Nee, er  komt niets uit mijn handen.
Nog heel even en ik jank.

Ik voel me eenzaam en ellendig.
Alles lijkt zo uitzichtloos.
Ik voel onrust, pijn  inwendig.
Ik ben verdrietig, ik ben boos.
En de druppels op de ramen
tikken door, heel monotoon.
Was ik maar weer met jou samen.
't Lijkt een barre, boze droom.

En dan sluit ik maar mijn ogen.
'k Voel een traan glijdt langs mijn wang.
'k Laat hem maar vanzelf drogen.
Ik ben uitgeput en bang.
En dan vouw ik ook mijn handen:
"Is er iemand die mij redt?"
En ik voel mijn tranen branden.
Dan doe ik een schietgebed.

"Heer wilt U mij nu toch helpen.
Ik bid nooit, maar ik heb nood.
Helpt U mij mijn tranen stelpen.
Helpt U mij, mijn angst is groot."
En ik doe mijn ogen open.
Kijk naar buiten, kijk omhoog.
Ik kan nu alleen maar hopen.
Buiten is het bijna droog.

Tussen donk're wolkenluchten,
komt een heel klein stukje blauw.
'k Zie de donk're wolken vluchten.
En ik denk nog steeds aan jou.
Nee, ik hoef me niet te schamen,
voor 't gebedje dat ik deed.
Nu voel ik: "We komen samen.
Dat is wat ik zeker weet."

En de zon schijnt door de ruiten
en de lucht is helder blauw.
En ik hoor de vogels fluiten.
Fluiten speciaal voor jou.
"Bidden helpt, niet te geloven."
zeg ik opstaand van de bank.
Richt spontaan de blik naar boven:
"Het komt goed nu, God zij dank."