Als regendruppels, fris en zacht,
parels, glanzend in het licht,
zijn tranen over het gezicht
van iemand, die vergeefs nog wacht.

De tranen van een groot gemis,
van dankbare herinnering
die in mijn hoofd en hart nog zingt,
nooit meer weg, nooit uitgewist.

Want al die tranen bij elkaar
zijn een stroom van levend water,
van vroeger, nu, maar ook van later
wanneer verdriet is opgeklaard.

Als ik weet, die ik zo mis
zij woont in mij, hij geeft me raad
als het even minder gaat,
maar ook wanneer het beter is;

als ik dankbaar kan bedenken
dat je nog heel dicht bij me bent,
die me zo na was, me zo kent,
God zou je zijn genade schenken.

Hij nam je op en droeg je verder,
toen hier het leven niet meer ging.
Door tranen van herinnering
zie ik jou naast de goede Herder.

Geborgen in Gods lieve hand
door blijde tranen overmand.