Nooit had de aarde een witter kleed te dragen.
Nooit waren bloemen in mijn handen zo droef.
Nooit had ik de wind zo horen huilen en klagen
of hij een loodzware last met zich droeg.

Het leek of je dood de schepping verscheurde
nu ik je naam niet meer bij de levenden vond...
ik die gisteren nog met je sprak en mij op morgen verheugde
keek op een sneeuwwit gelaat en een bloedloze mond.

Je was te jong en goed om te sterven
een stom ongeluk-bruusk-onverwacht.
men is je naam in 't hout al aan 't kerven
en vanavond word je in een stille wake herdacht.

maar mijn hart en ziel zijn ontregeld
en troostend brengt men mijn koffie naar bed
't lijkt of de aarde niet eens meer bewegend
de tijd - en voor hoelang- stil heeft gezet?

Nee, afscheid kan ik niet van je nemen
wij hadden samen een onafscheidelijke band.
Alle goede dingen in 't leven gingen wij delen
en nu ben je voor mij in een onbekend land...

Waarom was die winter te vroeg gekomen?
hadden de bloemen te laat gebloeid?
Had de dood zich in die verschijnsels verscholen
of werd hier alleen maar duchtig geknoeid?

nooit hadden de klokken met zulk 'n weemoed geslagen
nooit was er zo'n rouwende stoet van mensen gegaan
die totaal verstrikt in hun verdriet en hun vragen:
hierboven moet er toch Een Redder voor onze doden bestaan?
Greta Casier