Met in zijn vuist nog, schillen voor de zwijnen,
komt hij thuis als een berouwvolle dader.
Gevallen op zijn knieën voor de vader,
beroept hij zich op wat was eens het zijne

Die vaders heengaan wenste om te erven,
biedt zich nu smekend aan als minste knecht.
Dat hij mag leven met als enig recht;
een bed en eten, wetend van het sterven

Met pijn heb ik zijn naam altijd verzwegen
en hem gezocht als waren wij vijanden.
Nu wil ik rechtspraak, straffen en vergeven

Maar nu hij t`rug is van verdorven landen,
maakt zijn terugkeer mij stom en verlegen,
met vaders almaar uitgestrekte handen.