ze was een jonge vrouw, ze woonde
in het mooie tweestromenland,
en waar zij was en zich vertoonde
zag men haar als een vrouw van stand;
zo stond Hadassah in het leven,
ver bij haar vaderland vandaan,
de naam Esther was haar gegeven
om hier het leven door te gaan

over de Perzen en de Meden
die woonden in dat verre land,
Mesopotamië heet ’t heden,
regeerde Ahasveros’ hand;
hij liet koningin Wasti vallen
en Esther kwam toen in haar plaats,
dat had de instemming van allen:
ze vonden haar achttienkaraats

maar kort daarna kwam er die Haman;
zijn macht en aanzien was zeer groot;
hij wist, gebruikmakend daarvan,
een wet te maken die de dood
aan de Joodse mensen brengen zou:
dag dertien van de twaalfde maand
dat wordt de dag voor wat Haman wou:
hun ondergang die hij zich waant

ook voor Esther was dat heel gewaagd,
wat moest ze doen, ze had geen keus:
naar de koning ging ze, ongevraagd,
en wat ze zei, dat is haar leus:
tot de koning zal ik zelf nu gaan
en kom ik om, dan kom ik om,
geeft hij gratie, dan blijf ik bestaan,
zijn scepter: die is zeer welkom

ook wij mogen naar De Koning gaan,
Hij zal ons Zijn scepter reiken,
en wij mogen vóór Hem staan
aanklagers hebben te wijken:
op die Vrijdag is door Hem betaald,
voor ons is Hij, op Wie wij bouwen:
-in het Woord staat het voor ons verhaald-
Vaste Grond van ons vertrouwen

bij Esther 4: 16; en Jesaja 54 : 17;
Johannes 19 : 30