Dat volk daar in dat Ninevé,
vergeet het maar,
daar heb ik echt niets mee,
ik ga op pad,
ver van die stad,
naar elders overzee,

nu zit ik in een vis,
dit is geen goed verblijf,
hier bid ik tot mijn God
de longen uit mijn lijf,
Heer, red mijn leven,
echt, dan zal ik mij,
van nu voortaan,
gewillig aan U
overgeven,

nu loop ik door de straten
en roep het oordeel af,
bekeer je, onverlaten,
God geeft nog veertig dagen,
zo niet, dan volgt zijn straf,

moet je ze zien,
in zak en as,
dacht ik het niet,
dat God genadig was,
ik voelde het al aan
en daarom was ik,
ver van God,
maar zelf op reis gegaan,

toch kijken of Gods plan
misschien wordt uitgevoerd,
maar van die wonderboom,
echt, daar geniet ik van,
want anders was ik
door die vreselijke hitte,
gegarandeerd gevloerd,

waar is die boom,
die mij zijn schaduw bood,
nu toch ineens gebleven,
in één dag zomaar dood,
geen teken meer van leven,
nu hoeft het Heer
voor mij niet meer,
maak er een einde aan,
ik wil niet verder gaan,

Jona, één mens
is in Gods oog
van meerder waarde,
dan alle bomen
op de aarde,
het is maar dat je 't weet,
zodat je 't nooit vergeet!