hij was in Egypte geboren
en was met Mozes meegegaan;
toen Farao niet wilde horen
haalde God Zelf hen daar vandaan

uit Egypte, op weg naar het land
door Hem aan Abraham beloofd;
hij was voor Mozes de rechterhand,
werd zijn opvolger, en legerhoofd

Jozua, de zoon van Nun; hij was
nu bij de Jordaan gekomen:
Heer, maak onze vijanden tot as
in het land van onze dromen

hij wist: ze moesten er voor strijden
en zonder dat zou het niet gaan;
Jozua moest het leger leiden
en aan het hoofd der troepen staan

hij was over die rivier gegaan,
de legerplaats was ingericht
soldaten waren op wacht gaan staan,
de toegang, die hielden zij dicht

en Jozua ging controleren
of alles veilig was en goed;
de generaal ging inspecteren
hij was een man van grote moed

buiten het kamp, daar ziet hij een Man
staande daar met getrokken zwaard:
“ behoort ge tot ons “, zo vraagt hij dan
waakzaam en paraat, naar zijn aard

dan mag Jozua daar aanschouwen
de Vorst der hemellegermacht
Die tot hem spreekt; in vol vertrouwen
hoort Jozua wat op hem wacht:

hij mag Israël binnenleiden
in Kanaän, ’t beloofde land
om daar, tot aan het eind der tijden,
te wandelen aan God’s eigen hand

Jozua, hij is er voor gegaan,
hij heeft zijn opdracht waargemaakt;
nu mag hij weer bij die Vorst staan:
waar hij God’s gunst en gratie smaakt

bij Jozua 5 : 13 – 15