zij waren bij de oever van het meer ,
van Galilea, bij Tiberias;
zij, zeven discipelen van de Heer:
Petrus, en Johannes, en ook Thomas,
Jacobus, Nathanaël, en nog twee;
ze waren wezen vissen; in die nacht
hadden zij niets gevangen, uit die zee;
al dat werken had hen nog niets gebracht

zij voeren naar het land, daar stond een Man
die hen vroeg: hebt ge soms wat te eten?;
nee, was het antwoord, en Hij zei: werp dan
het net uit naar wat ‘t bakboord mag heten,
en ge zult veel vangen, en zo was het:
ze konden het net niet binnenhalen,
zoveel vissen, bijna scheurde het net,
alles konden zij daarmee betalen

Johannes zag de Man: het is de Heer;
toen kon Petrus daar niet langer wachten:
hij zwom van ’t schip naar d’oever van het meer,
wat ging er toen rond in zijn gedachten?,
aan land gekomen, zagen zij een vuur
met vis daarop, en brood,’t lag alles klaar,
zo waren zij tezamen op dat uur,
de Heere, met discip’len, bij elkaar

de Heer sprak na de maaltijd Petrus aan:
driemaal, op Goede Vrijdag was ’t drie keer
dat Petrus voor de vragen kwam te staan:
zijt ge ook een van hen, van deze Heer?;
Petrus kon dat toen, en aldaar, niet aan;
toen verloochende hij Zijn Heer drie keer,
nu kwam hij driemaal voor de vraag te staan:
Petrus, hebt ge Mij lief, dat vroeg de Heer

tot drie keer toe, vroeg hem dat, onze Heer;
’t was, om Petrus drie maal te vergeven,
en zo werd Petrus Zijn discipel weer,
om voor Hem te gaan, in heel zijn leven
zoals de Heere daar voor Petrus was,
zo wil Hij ook voor ieder van ons zijn:
wij gaan naar d’ oever van de zee van glas,
daar reikt de Heere Zelf ons brood en wijn

bij Johannes 21
U bent niet geauthoriseerd om reacties te posten.

Reacties mogelijk gemaakt door CComment