Tussen bidden en spreken
bewoog zich mijn Rabbi,
tussen gebed en Woord.
In de nachten de Olijfberg,
in de vroege ochtend de Tempel.
Ze brachten hem een vrouw
die met een man had gezondigd,
mannen worden met rust gelaten.
De Zoon van God was zo niet.
De Wet van Mozes, opgetekend
door mannen, was zo wel.
 
Met de vrouw in de kring
wist mijn Rabbi zich
medeslachtoffer;
hij ging haar niet veroordelen.
Doden jullie haar maar, zei hij,
wie zonder zonden is, begin maar.
De oudsten begrepen hem het eerst.