Er waren zo vaak donk’re dagen
waarin de stilte om mij stond,
dat ik geen troost, geen blijdschap vond,
er waren niets dan dwaze vragen.

In stilte zo beklemmend leven
dat je alleen je zelf nog ziet,
dat je gedachte je verried
en je jezelf niet dorst te geven.

Neem in Uw hand mijn stilt’ en duister
en geef mijn ziel genaad’ en rust,
maak mij toch van Uw trouw bewust.

Te leven, Heer, nog in Uw luister,
in de genâ van Golgotha:
dat gaat mijn aardse gangen na.