Twee hartsvrienden, een papoese jongen
en een blank meisje, genieten van de pracht
der schitterlucht boven aansluipende nacht.
De einder straalt, van diep purper doordrongen.

"Hoe kan dat?" gaat over hun mijmertongen.
"Rode wolken maken muren en een gracht
om huizen en paleizen. Een poort houdt wacht
voor gebouwen vol vergulde wrongen." 

Graag wilden de kinders daar even zijn.
Hevige ruzie schept smart en afstand.
Maar genade van Boven verklaart ze rein.

Beiden staan korte tijd naast de Heiland,
brengen, terug op Aarde, in het klein
Hemelvreugde aan al wie bij hen belandt.