Was ik maar zo’n herdertje
liep ik maar door het veld,
met een schaapje links of rechts
dan was ook mij verteld,
van het kindje in de kribbe
door de engelen in de lucht,
dan had ik van verbazing
zomaar diep gezucht.

Was ik maar zo’n wijze man
had ik maar een kameel,
dan ging ik vast ook reizen
en zag ik ook heel veel,
dan keek ik naar de sterren
en zag ik het verschil,
bracht ik goud naar ’t kleine kind
en knielde ik heel stil.

Was ik maar dat ezeltje
dan ging ik zomaar mee,
met Jozef en Maria
dan was ik vast tevree,
ik zou Maria dragen
vol liefde op mijn rug,
dan bracht haar tot aan de stal
en liep ik vliegensvlug.

Ik ben nog maar een kindje
ik durf nog niet op reis,
ik ben niet als die ezel
maar wel een beetje wijs,
ik kniel zoals die herders
en wijzen bij het kind,
mijn hele hartje is van Hem
bij wie ik vrede vind.